Van Sebastopol naar Matadi
- Bob Pleysier
- 3 nov 2023
- 2 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 26 feb 2024
Betty Dikenstein – ex-Vinkenlaan 16

Mijn grootvader Jacob Dikenstein was een welgestelde Jood in Sebastopol, de havenstad op de Krim. Hij bracht zijn zoon Asriel (mijn vader) naar Istanboel. Hij was toen nog maar zestien. Via Marseille belandde hij - met een naamsverandering tot Adrien - in Namen waar hij zijn humaniora deed. Later studeerde hij geologie in Leuven. Hij sprak perfect Frans omdat hij in Rusland een Franse gouvernante had.
Mijn moeder Berthe Rosalie Stroobants was een Leuvense van aan Tiensepoort. Zij was modiste en maakte hoeden in een winkel tegenover de St Michielskerk. Ik heb nog heel wat paspophoofden, waarop moeder haar hoeden vormgaf in hete damp boven kokend water. Zij was zwanger van mij toen Jeanne haar zus op de eerste dag van de oorlog (mei 1940) omkwam bij het Duits bombardement op de spoorwegbrug aan de Tiensesteenweg. Er vielen toen meer dan 100 doden. Het duurde dagen voor haar lichaam werd teruggevonden.

Ik werd geboren op 5 juli 1940, officieel als Elisabeth, als tweede kind. Mijn oudste broer was toen twee en vier jaar later werd mijn jongere broer geboren. In het moederhuis van Sint Rafael was het Belgische geneesherencorps toen al vervangen door Duitse militairen en het hele ziekenhuis was geplunderd: geen medicatie meer, geen hygiënisch materiaal, en naar mij werd amper omgekeken: nog geen twee kilo, dus niet levensvatbaar. Maar moeder nam me mee naar huis en hield me permanent warm in mijn wieg tussen ‘bouillotten’. Ik heb het overleefd omdat het zomer was, maar ik bleef een klein schriel meisje, dat bijna niet at. Toch was ik een heel levendig kind dat vrolijk kon dansen à la Russe. Ik weet nog dat ik daarvoor snoepjes kreeg. Op mijn twee mocht ik naar de kleuterschool van het lyceum in de Beriotstraat. Bij bomalarm moesten we allemaal onder de bank kruipen of via een gevaarlijke trap afdalen naar een schuilkelder. Later werd ik verpleegster.
Wij waren apatride, vaderlandsloos. Pas later kregen wij Belgische nationaliteit via een kleine naturalisatie, dat is zonder politieke rechten. In 1967 vertrok mijn oudste broer definitief naar Israël om mee te vechten in de Zesdaagse Oorlog.
Aan Matadi, waar we woonden van 1940 tot 1950, bewaar ik veel goede herinneringen: aan mijn buurmeisje Silence en aan Joséane Rousseau in de Zegelaan nummer 5; en aan de studenten geneeskunde, die in ons kleine huis op kot waren; en hoe we sleeden op de besneeuwde helling van de Vinkenlaan, goed sturend om niet tussen de poten van de paarden te belanden. Maar al die tijd waren we voor de geburen de familie Stroobants en werd de Joodse naam angstvallig verzwegen.

Tijdens de oorlog verborgen onze ouders ook de twee Joodse zussen Katz, van wie de mannen waren opgepakt. Voor de buren woonden ze tijdelijk in, om dicht bij hun kind te zijn in het ziekenhuis. Anna Katz trok later naar Antwerpen en kreeg er twee kinderen. Eén daarvan was Claude Marinower, de latere schepen van Antwerpen.
Genoteerd door Bob 29/7/2023
P.S. Bij het afscheid vraagt Betty wanneer het feest is voor de 100ste verjaardag, want dan kom ik af!
Komentarze